Nescio de uitvreter
Voorpublicatie: biografie over Nescio van Lieneke Frerichs
Grönloh benut de kerstdagen voor een lange brief. Ze hadden het zich op hun manier en naar de omstandigheden wat gezellig gemaakt met opgewarmde boterjanhagel uit een blikje van , een kleine roze cyclaam en een half onsje tabak als kerstcadeaus. Na het eten ‘hebben wij lang in donker gezeten en gepraat en van alles gezongen. Buiten was heldere maneschijn, eerst was het lang dag gebleven met dat heldere weer, er waren wat flauwe sterren. Het was heel gezellig, zoo schijnt alles eenige vergoeding mee te brengen. Je beleeft nu dingen die je nooit beleeft en dit leven op leven en dood brengt je weer nader tot elkaar.’
Maar vervolgens gaat het toch weer over eten: over suikerbieten en hoe jammer het is dat ze niet eerder wisten dat het maken van stroop zo doodeenvoudig was. De buren helpen elkaar en trekken samen op, ze komen geregeld op hun warme fornuis een kliekje opwarmen. ‘Daar buiten de wereld van het gajes, die je met alles afzetten en bedonderen.’
(…) Op tweede kerstdag liep hij naar Belcampo; die bleek overal op het platteland relaties te hebben en ging vrijdag naar Nieuwkoop. ‘Mijn relaties kunnen alleen verzen voor me opzeggen, behalve jullie gelukkig.’ Grönloh wil met hem op suikerbieten uit. Maar dat tochtje
biografie: Nescio
Jan Hendrik Frederik Grönloh [Amsterdam - Hilversum ]
Jan was de oudste van de twee zoons en twee dochters van Jan Hendrik Frederik Grönloh, winkelier en smid, en Martha Maria van der Reijden. Het gezin was Remonstrants wat zijn godsdienst betreft.
In ging Jan naar de openbare lagere school in Amsterdam-Oost.
In zat hij op driejarige HBS.
Van volgde hij de lessen op de Openbare Handelsschool te Amsterdam. Na het eindexamen in was hij enkele maanden werkzaam als jongste bediende op kantoor bij de Twentsche Bontweverij in Hengelo.
Terug in Amsterdam was hij werkzaam bij meerdere handelskantoren.
In vond de gezamenlijke aankoop van een stuk land plaats, 'Tames' genaamd, bij Huizen. Een oprichting van een soort kolonie in navolging van Frederik van Eedens Walden volgt, waar hij de weekenden doorbrengt.
Eind is hij werkzaam als bediende bij een zaak in katoenagenturen te Rheine in Westfalen (Duitsland), waar hij dan ook gaat wonen.
In wordt de kolonie 'Tames' als mislukt beschouwd en opgegeven.
In huwt hij te Amsterdam met Aagje Tiket, uit welk huwelijk vier dochters zijn geboren.
Augustus wordt de eerste versie van het verhaal 'De uitvreter' door het tijdschrift 'Nederland' teruggestuurd. Grölog publiceert onder het pseudoniem 'Nes
‘Saai’ bestaat niet, zei criticus Arjen Fortuin eens. Daar zit veel in. Wat voor de een saai is, is voor een ander juist razend interessant. En toch is ‘saai’ het woord dat bij me opkomt bij het lezen van de biografie Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh, geschreven door Lieneke Frerichs. En ik kan toch niet zeggen dat het onderwerp me niet interesseert. Ik vrees dat ik tegen deze biografie hetzelfde bezwaar heb als tegen sommige andere, zoals die van Willem Frederik Hermans.
Dat ik de biografie van Nescio zou gaan lezen stond buiten kijf. Mijn lezen begon met Nescio. Niet dat ‘Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik het zelf.’ mijn eerste woorden waren in groep 3, maar ‘Titaantjes’ was wel het eerste verhaal dat me liet zien wat literatuur vermag. Dit verhaal, en Nescio’s andere, zijn me altijd bijgebleven met regelmatige herlezing. In de loop van de jaren hebben zowat alle boeken over Nescio een weg naar mijn boekenkast gevonden. Na de vorig jaar verschenen ‘amuse’ Buitenland is geen land nu dus ook de biografie van Nescio.
Nescio
Lange tijd bleef Nescio onbekend. Aanvankelijk wist men echt niet dat Jan Hendrik Frederik Grönloh achter het pseudoniem schuilging. Ook nadat hij zich wel bekend had gemaakt – om recht te zetten dat híj en niet ene Nico EisenlNescio zat zijn eigen succes in de weg, blijkt uit een biografie over de schrijver
Jan Hendrik Frederik Grönloh (), beter bekend onder zijn pseudoniem Nescio, heeft zinnen op zijn naam staan die voor de liefhebbers altijd weer een feest der herkenning zijn, zinnen als deze: “Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs, behalve Bavink, die mal geworden is”. Zo begint Titaantjes, dat prachtige en tijdloze verhaal over een stel hemelbestormende bohemiens die desperaat proberen te ontkomen aan de fuik van de burgerlijkheid. Ook de aanhef van Dichtertje mag er zijn: “Tweemaal schudde de God van Nederland zijn eerbiedwaardige hoofd en tweemaal schoven z’n eerbiedwaardige grauwe bakkebaarden heen en weer over z’n vest”. En dan is er nog de spreekwoordelijk geworden opening van dat derde klassieke verhaal: “Behalve den man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter”.
Merkwaardig genoeg omvat het trio De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje meteen het grootste deel van het werk dat Nescio zelf publiek maakte. Nadat hij de drie verhalen in had gebundeld, duurde het tot voordat er met Mene tekel weer een boekje van zijn hand verscheen, gevuld met wat ov